Op de Zuidpool leefde vredig een pinguïn kolonie. Er was natuurlijk weleens wat, zoals overal, maar over het algemeen was men toch tevreden.
Hoewel… door het afbrokkelende ijs werd hun leefgebied
steeds kleiner. Hierdoor ontstonden steeds meer irritaties en zelfs
vechtpartijen. Het werd steeds minder leuk en sommige dieren eigenden zich echt
veel te veel ruimte toe. Anderen pasten zich makkelijk aan en schikten zich
gewoon in hun lot.
Er kwamen steeds meer waarschuwingen dat hun schots niet
veilig meer was en dat ze moesten verhuizen. Maar ja, als je al generaties lang
op die schots leeft dan geef je dat niet zomaar op.
Toch sloeg niet iedereen de waarschuwingen in de wind.
Het ging nog goed totdat en er op een nacht een vreselijke
storm kwam. De schots kraakte onder de pinguïnvoeten en begon langzaam los te
komen.
“We moeten weg, we moeten onmiddellijk weg” klonk het opeens
van alle kanten.
Paniek.
Het werd een gillen en duwen. Er klonken angstkreten en
geplons in de bulderende wind.
Pinguïns verdrongen elkaar door de nauwe gletsjerspleet die
de toegang van hun schots naar het achterland was. Daar waren ze veilig en ze
gingen rillend en uitgeput tegen elkaar aan staan.
Pas de volgende morgen, toen het licht werd, konden ze zien
wie de ramp overleefd hadden.
Wat een schrik! Iedereen mistte wel familieleden en
dierbaren. De verslagenheid was groot. Er werden reddingsacties op touw gezet
maar die leverden niets op. Zo gingen een paar dagen voorbij totdat ze zich
realiseerden dat er actie ondernomen moest worden. Na lang beraad werd besloten
dat ze op weg zouden gaan. Omdat
iedereen een groot verlies geleden had was de saamhorigheid groot. Zij zouden
het samen wel klaren.
Op naar veiliger oorden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten